E-mail Rob

Terug naar de HOME-pagina
Archief maart 2007

Raadsel: wat zie je hier? Wat is dit? (22 maart 2007)

Als je zwanger bent... (21 maart 2007)
Iedereen kent het fenomeen: als je zwanger bent (of je partner ,-), dan zie je opeens overal zwangere vrouwen. Als je net een moeilijk nieuw woord hebt geleerd, lees je het overal. Zo gaat het natuurlijk ook als je over je vader schrijft. Overal kom ik boeken tegen, en niet alleen van Geert Mak, die over vaders en zonen gaan. Als er dan ook nog één voorbij komt zoals dat hiernaast, begint het wel erg opvallend te worden.
Ik hoorde erover op een nacht toen ik naar de BBC World Service luisterde: het autobiografische The Bill from My Father van Bernard Cooper, die de uiterst moeizame relatie met zijn aftakelende vader beschrijft.

De tilel van het boek slaat op een rekening die op een zaterdagochtend in de bus viel bij de schrijver. Het bleek een rekening van zijn vader te zijn, voor... zijn gehele opvoeding, ten bedrage van maar liefst 2 miljoen dollar. Een rekening die nooit betaald is, maar die wel een bestseller opleverde.

Mijn vader en ik – vervolg (15 maart 2007)
Tijdens mijn eerste baan op het ministerie van CRM werd duidelijk dat carrière maken aan mij niet besteed was. Na er in 1971 ongeveer een jaar gewerkt te hebben, kwam op een dag chef Van IJ. onze kamer binnen en zei dat hij goed nieuws voor me had: ik was bevorderd tot (als ik het goed herinner) referendaris A. En of ik hier even wilde tekenen. Tekenen, vroeg ik direct, waarom moet ík tekenen? “Omdat jij de aanvraag moet doen, maar het is alleen een formaliteit, want er is al besloten dat je bevorderd wordt”, was zijn antwoord. Maar ik wil helemaal niet bevorderd worden, ik verdien genoeg, zei ik. Geef liever een salarisverhoging aan Roy H.(mijn kamergenoot), die heeft het harder nodig, hij doet precies hetzelfde werk als ik, maar verdient veel minder omdat hij nog geen kandidaatsdiploma heeft.

Maar zo zat de wereld niet in elkaar. Hogere machten hadden besloten dat ik bevorderd zou worden, en zo zou het gaan. Maar hoe Van IJ. ook probeerde, ik bleef weigeren. We leven in een vrij land, zei ik, en als er een formulier moet getekend worden, kan ik daartoe niet gedwongen worden. Als jullie me een salarisverhoging géven, OK, maar het zelf aanvragen doe ik niet. Waarom ik zo reageerde? Ik weet dat het er spontaan uit kwam, ik had er niet over nagedacht, maar wilde gewoon niet ´stijgen´, daarvan was ik zeker.
Mijn gedrag had grappige gevolgen. Het ging zo in tegen de mores van het ministerie dat men het er niet bij kon laten zitten. Eerst werd ik ontboden bij de chef van Van IJ., die me min of meer sommeerde te tekenen, zo waren de regels nu eenmaal en iedereen had zich eraan te houden. Maar dat maakte geen indruk, dus werd een hogere autoriteit ingeschakeld en daarna nog een.

De laatste bij wie ik, weken later, ontboden werd zat vlak onder de secretaris generaal. Zijn kamer was er naar, met enorm bureau, tapijt op de vloer en schilderijen aan de wand. Mijn collega´s waren ervan overtuigd dat ik nu wel door de knieën zou gaan, als ik bij zo´n ´godheid´ langs moest. Hij had zich – dat was duidelijk - op mijn komst voorbereid en besloten niet meer op zijn strepen te gaan staan en te dreigen. Hij behandelde me meer als vriend (ook wel een beetje als patiënt), sprak me bemoedigend toe en vroeg wat er nu allemaal aan de hand was. Toen ik het nog eens had uitgelegd, keek hij me samenzweerderig aan en zei: “Maar Van Eeden, die promotie gaat niet alleen over jou. Als jij stijgt, stijgen we allemaal een beetje, dat begrijp je toch wel?” Reden te meer om geen promotie aan te vragen, was mijn reactie. Daarna gaven de heren het op, de promotie is nooit doorgegaan. Het karige ambtenarenpensioen dat me te wachten staat is er het bewijs van.

Door een serie van dit soort ervaringen kwam ik tot het besef van ongeschiktheid voor het ambtenarenbestaan. Minder dan een jaar later nam ik ontslag. De jaren erna was carrière maken er inderdaad niet bij, wel een lange reis met vrouw en kinderen naar Marokko, waarop een periode van werkloosheid volgde en mislukte pogingen om de afgebroken studie af te maken en een scheiding. Pas in 1977, toen ik een veel leukere baan had bij Stimezo Nederland, werd ik door omstandigheden gedwongen tijdelijk de rol van directeur op me te nemen, als dat geen carrière maken was, dan weet ik het niet. Het bloed kruipt waar het niet gaan kan. (wordt vervolgd)

Mijn vader en ik – vervolg (12 maart 2007)
Wat er verder met me gebeurd is, na het Parijse avontuur van mijn vader? Zoals ik eerder schreef had ik een eenzaam jaar in Parijs, terwijl mijn ouders de broksstukken in Den Haag weer bijeenveegden en mijn vader een nieuwe carrière als makelaar begon. Halverwege 1965 was ik (met mijn baccalauréat-diploma) terug in Nederland en woonde in de nieuwe flat van mijn ouders en zusje Manja in de Zonnebloemstraat. Ik zou ingenieur worden, dat was al lang duidelijk. Waarom mijn vader daar zo de nadruk op had gelegd, al vanaf de laatste klassen van de lagere school, is me niet bekend. Het lag wel voor de hand, want ik was goed in (hoofd)rekenen, knutselde (naast mijn Virginia Bell-hobby) al vroeg kristalontvangertjes in elkaar en Meccano en elektrische treintjes waren mijn favoriete speelgoed.

Op mijn elfde deed ik een uitgebreide test bij de psychologische dienst van de KLM, waaruit ook kwam dat ik ingenieur moest worden. Ik had wel eens, bijvoorbeeld die keer dat ik een hoog cijfer voor een opstel mee naar huis bracht, gezegd dat ik later schrijver wilde worden. Maar dat werd me van harte door m´n vader afgeraden: “Daar is geen droog brood mee te verdienen in Holland, word jij maar ingenieur.” De vier kinderen van zijn broer Dolf gingen naar de Vrije School, maar dat was niets voor ons: “Daar leer je het Onze Vader in het Swahili, maar rekenen, hó maar.” Mij leek die school, hoewel ik het op Het Volle Leven aan de Rijslag in Scheveningen prima naar mijn zin had, spannend en interessant, evenals alle creativiteit die er in het gezin van Oom Dolf en Tante Tineke gestimuleerd werd. Maar dat was niets voor ons, al dat ´gedoe´ was dan wel leuk en aardig, maar ervan rondkomen kon je niet. De toekomst, waarvan hij nog maar twaalf jaar zou meemaken, heeft laten zien dat mijn neven en nichten een dikke boterham kunnen verdienen als pottenbakker, beeldhouwer en schilder.

Toch heeft het nog ruim een jaar (met heel veel spijbelen) gekost, voordat ik de TH vaarwel zei. Dat was echt niets voor mij, radiootjes in elkaar knutselen had nog wel wat, maar al die ingewikkelde rekensommen waren niet aan me besteed, evenmin als zwak- of sterkstroomtheorie. Ik stapte over, door vrienden gestimuleerd, naar iets heel anders: Sociologie der Niet-Westerse Volkeren in Leiden, in januari 1967. Woonde toen al een half jaar zelfstandig op de Regentesselaan 47, was getrouwd met Magda en zoon Michaël was op komst. Die studie beviel veel beter, ik begon te lezen en te lezen en had het gevoel een jarenlang tekort in te halen. En er was de eerste jaren tijd genoeg over om voor zoon Michaël te zorgen als Magda werkte, want het gezin kon niet van een studiebeurs alleen leven.

In mei 1970, ik had inmiddels m´n kandidaats en een S5 op zak, kreeg ik mijn eerste echte baan bij het Ministerie van CRM in Rijswijk, als beleidsambtenaar Buurt- Wijk- en Samenlevingsopbouw onder Marga Klompé. In de twee jaar dat ik daar werkte werd duidelijk dat de gebeurtenissen in Parijs me (min of meer onbewust) hadden doen besluiten dat carrière maken niets voor mij was. Stijgen op de maatschappelijke ladder, dat nooit! De tijdgeest speelde ook mee, dat is waar. Ik was inmiddels toegetreden tot de Kabouterpartij en stond binnen het Ministerie bekend als de man die naakt op een verkiezingsaffiche in de Vrij Nederland had gestaan.

Affiche gemeenteraadsverkiezingen oranje vrijstaat lijst 12 (1969)

Mijn vader en ik – vervolg (11 maart 2007)
Sommige lezers van dit weblog hebben me gevraagd waarom ik al die verhalen over mijn vader in de openbaarheid publiceer. Daar is een aantal redenen voor.
Ten eerste omdat ik het zo wil, het past bij me, enig exhibitionisme is me niet vreemd, toch? Waarom zou je anders een weblog beginnen en al zo´n twee jaar geregeld voltikken. Maar dat is het niet alleen. Publiceren dwingt me tot (een zekere mate van) eerlijkheid, ik doe mijn best om niemand onrecht aan te doen en het verhaal te beperken tot wat echt gebeurd is. Dat zal vast niet altijd lukken, en ik sta open voor kritiek op dit punt, maar publiceren dwingt me tot groter zorgvuldigheid dan schrijven in een dagboek, wat me ook nooit gelukt is, dagboeken hebben bij mij nooit langer dan een paar dagen stand gehouden.

Een andere reden is wat ingewikkelder. Ik heb het al aan vrienden en familie proberen uit te leggen. Al jaren ben ik geïnteresseerd in verhalen van kinderen van NSB´ers, zoals die in boeken, op radio en tv en op websites worden naar buiten gebracht. Waarom doen kinderen van NSB´ers dat? Kunnen ze die nare waarheid niet beter binnenskamers houden in plaats van de vuile was van de familie buiten hangen? Ik begrijp ze wel, want die kinderen hebben vaak enorm last gehad van het gedrag van hun ouder(s). Ze zijn nagejouwd op school of gepest om iets waarvoor ze zelf geheel niet verantwoordelijk waren. Zo ongeveer voelt het voor mij ook.

En als laatste: ik heb er behoefte aan een soort afsluitend verhaal over mijn vader te schrijven, ten dele om dat wat me al zoveel jaren achtervolgt te ´begraven´. Dit is natuurlijk verwerking (de zoveelste schil van de ui) van een vrij traumatische ervaring tijdens m´n adolescentie. Net zoals het een goed gevoel geeft dat een kunstenares momenteel ontwerpen maakt voor een (mini) grafsteen voor mijn vader. Bij het ontbreken van een graf van de goede man of welke resten dan ook van zijn lichaam, behalve ergens anoniem in een kuil met geruimde grafresten op een Voorburgs kerkhof.
Zo gaat het nu eenmaal, je wilt ergens mee klaarkomen, al weet je dat het nooit helemaal zal lukken. “Such is life”, zou mijn vader gezegd hebben.

Intrigerend (6 maart 2007)
Veel websites hebben verborgen tellers, waarmee informatie is te achterhalen over degenen die de site bezoeken. Zo kan ik zien dat iemand (meestal ´s nachts) vanuit het Havenziekenhuis Rotterdam mijn site voor langere tijd bekijkt. De afgelopen weken maar liefst 34 keer. Intrigerend, duidelijk een fan, wie zou  het zijn? Laten we hopen dat de patiënten niets te kort zijn gekomen...

Trots op... (5 maart 2007)
Kleindochters Kim en Zita die samen uren in de tuin kunnen spelen met... slakken. Of (vroeger) met poezen Sam en Moos, die nu helaas verhuisd zijn. Ook achter de computer zijn de zusjes aan elkaar gewaagd.
Geregeld brengen ze een weekendje bij  ons door. We hebben dan veel plezier met z´n allen.

Mijn vader en ik – vervolg (2 maart 2007)
Ik moet vrij wanhopig zijn geweest om zonder bagage, met minder dan honderd franc op zak te vertrekken. Van de heenweg liften kan ik me niets meer herinneren, ik moet buiten geslapen hebben en kwam twee dagen later in Nice aan. Daar overnachtte ik op het strand en heb een paar keer voor een paar francs bij het Leger des Heils gegeten, nadat ik mijn (bijna) laatste geld had uitgegeven aan een zwembroek van vijfendertig franc in de Prisunic. Toen de bodem van de schatkist helemaal bereikt was, begon langzaam tot me door te dringen dat ik wel heel ondoordacht had gehandeld. Ik begon aan mijn ouders te denken die nu vast wel op de hoogte zouden zijn van mijn plotselinge verdwijning. Er zat niets anders op, ik moest naar Nederland. Een paar dagen later zat ik bij mijn ouders thuis, die inmiddels in een mooie flat woonden aan de Zonnebloemstraat in Den Haag. Mijn vader was een nieuwe carrière begonnen als makelaar en kon zich blijkbaar weer het e.e.a. veroorloven.

Mijn moeder reageerde als gebruikelijk, in variërende maten van paniek: ik was mijn toekomst aan het vergooien, moest en zou terug naar Frankrijk om examen te doen enz. enz. Hoe het precies is gegaan weet ik niet meer, maar mijn vader heeft me, terwijl we met z´n tweeën in de slaapkamer zaten te praten, zover weten te krijgen om terug te gaan. Hij dreigde niet, veroordeelde niet, luisterde vooral en gaf me een paar honderd gulden, waarmee ik de komende maand zou kunnen doorkomen en die vermaledijde Bordasboekjes kunnen kopen. Ook een treinkaartje werd geregeld. En ik ben ervan overtuigd dat er nog veel meer gedaan is achter de schermen door hem, contact met de Franse school, de familie Lens, de heer T. enz.  Hij was in dit soort situaties fantastisch, zei weinig, keek met een zekere begrip naar me, stelde gerust en bracht op de een of andere manier aan mijn verstand dat dit echt het beste was. Hij was er dan misschien wel vaak niet geweest en we hadden het drama van Parijs nog geen jaar achter de rug, maar dit lukte hem toch maar. Dat moet niet makkelijk zijn geweest met het emotionele recalcitrante ventje als ik toentertijd was.

In Parijs nam ik contact op met vriend Richard. Ook hij stond er slecht voor met het examen. Hij was op het punt om voor drie weken naar het buitenhuis van de familie te vertrekken in Biscarrosse, aan de Atlantische kust  onder Bordeaux, om daar zijn petits Bordas door te nemen en te repeteren. Ik was van harte welkom om met hem en zijn ouders mee te gaan, we zouden elkaar kunnen helpen. Heerlijke weken waren dat, in een ruim landhuis vlakbij het strand, geheel verzorgd, heerlijke Franse keuken, de familie had divers personeel die daarvoor zorgde. Van uitgebreid ontbijt tot maaltijden voorafgegaan door lekkere drankjes, oesters etc. We studeerden zowaar hard en overhoorden elkaar, afgewisseld met lange zwempartijen en tochten op de zware Honda motor van Richard.
We haalden kort daarna zowaar beiden ons eindexamen, namen afscheid en ik vertrok naar Nederland, waar ik introk bij mijn ouders. Die zomer maakte ik een reis van twee maanden door Oost Europa tot in Turkije met een stel vrienden in de 2CV van mijn moeder, daarna ging ik studeren in Delft, waarover ik al eerder heb geschreven op dit weblog, tenminste over de ontgroening bij het Delftsch Studenten Corps, maar daar gaat het hier niet om.

Ik voelde me beroerd als de misstappen van mijn vader hier of daar aan de orde kwamen. Zoals bij zijn jongere broer Dolf. Die woonde met tante Tineke en vier kinderen in de Gentsestraat in Scheveningen. Voor ons vertrek naar Frankrijk was ik daar kind aan huis. Het was er altijd vrolijk, met veel muziek, dieren en feesten. Vooral met Oom Dolf had ik een sterke band, hij was vaak bezig in een werkplaatsje. Daar maakte hij van alles: een mooie platenkoffer en bijzondere meubelstukken. Ik vond het heerlijk om naar hem te kijken, terwijl hij aan het werk was.
Na de terugkeer uit Parijs veranderde dat. Hij greep elke gelegenheid aan me te vertellen dat hij mijn ouders gewaarschuwd had dat die promotie, en Parijs, niets voor mijn vader zou zijn, dat hij dat niet zou aankunnen. En zie je wel, hij had gelijk gekregen, hadden mijn ouders maar naar hem moeten luisteren. Blijkbaar kon hij het zijn broer niet rechtstreeks zeggen en kreeg ik de boodschap keer op keer ingepeperd.
Ook bij andere gelegenheden, zoals op een feestje ergens in Scheveningen, toen ik op de wc zat en in de gang over mijn vader hoorde vertellen. Iemand zei: “Weet je, de vader van die Rob is een oplichter, hij heeft tonnen gestolen van de KLM.” (wordt vervolgd)

Mijn vader en ik – vervolg (1 maart 2007)
Wat doet zoiets met je? Ik bedoel wat voor invloed heeft zo´n gebeurtenis als ´Parijs´ op je leven? Jarenlang heb ik gedacht dat ik niet moest zeuren, wat was er nou eigenlijk gebeurd? Ik had het toch goed gehad, een ongestoorde jeugd, afgesloten met een Frans middelbare schooldiploma? Er zijn mensen die het veel erger hebben dan jij, zei ik steeds tegen mezelf. En dat is natuurlijk ook zo, voorbeelden te over, hier en nu

en in het verleden. De mensheid heeft wat afgeleden en wat ik had meegemaakt viel daarbij in het niet.
Toch werkt dat niet zo, hoe erg of niet doet niet ter zake, het was en is mijn leven en ik zat (zit) ermee. Overduidelijk is dat het van grote invloed is geweest op mijn verdere leven, in positieve en in negatieve zin.

Toen duidelijk was dat we op korte termijn naar Nederland moesten verhuizen, werd ook duidelijk dat dat voor mij, wat school betreft, extra vervelend zou zijn. Ik had nog één jaar te gaan op het lyceum in Frankrijk en als ik naar een Nederlandse school zou moeten omschakelen zou me dat zeker een jaar extra gaan kosten. De verhuizing naar Frankrijk had al een jaar extra gekost. Gelukkig was er een aantal vrienden en kennissen van mijn ouders in Parijs die dit ook zagen. Met financiële hulp van hen kon ik nog een jaar in Parijs blijven. Na een kort verblijf in Nederland vertrok ik dan ook naar Le Pecq, waar ik introk bij het gezin van de Nederlandse leraar van het Lycée: Nico Lens, zijn vrouw en hun jonge dochtertje. Helaas was het niet mogelijk daar het hele schooljaar te blijven. Begin 1965 bleken er complicaties bij de zwangerschap van madame Lens en kreeg ze bedrust voorgeschreven. Ik verhuisde naar een pension in St Germain en Laye, vlakbij de school.

Wat ik vooral herinner van die periode bij madame Koekkoek, de pensionhoudster, was het alleen zijn en de eenzaamheid. Vriendin Susan was met haar moeder en broers naar Texas teruggegaan, m´n beste vriend David met zijn familie naar New York. In het pension had ik nauwelijks aanspraak. Er was te weinig geld om per scooter naar Nederland te reizen. Wel liftte ik er af en toe naartoe, maar dat was toch ingewikkeld en duurde soms te lang.
Eens per maand moest ik mijn zakgeld ophalen bij één van de vrienden van mijn ouders die aangesteld was als een soort toeziend voogd. Verschrikkelijk vond ik die bezoeken bij de heer T. Ik schaamde me voor wat er was gebeurd was in dat dure, luxe ingerichte huis, in de studeerkamer van die man. Het leek, zo voelde het, alsof ik schuld had aan wat mijn vader had gedaan. Ik denk niet dat T. dat wilde overbrengen, maar zijn houding was zonder meer neerbuigend. Door al die toestanden zat hij met mij opgescheept, dat werd me bij elk bezoek weer duidelijk gemaakt. Ik moest me steeds weer verantwoorden, vooral voor mijn schoolresultaten die bedroevend waren. Ik kon niet dankbaar zijn, en voelde steeds grotere weerzin om naar hem toe te gaan, maar zonder dat zakgeld ging het echt niet, ik moest wel.

Toen het eindexamen naderde werd duidelijk dat ik een uiterste inspanning moest doen om een kans te maken het te halen. Ik had één Franse vriend op dat moment: Richard Clairin, een arrogante dikke jongen uit een rijk gezin, die niet goed lag bij zijn klasgenoten, maar met wie ik prima kon opschieten. Hij raadde me aan `Petits Bordas´ aan te schaffen. Dat zijn kleine boekjes waarin de hele lesstof voor het examen kort en helder is samengevat. Als ik dat, voor de vakken waarin ik extra slecht was, in mijn hoofd zou stampen, dan had ik nog een kans. Probleem was dat ik geen geld had. Twee maanden voor het examen vroeg ik een extra bijdrage aan de heer T. Ik probeerde hem te overtuigen dat ik die boekjes echt nodig had, dat ik anders niet zou slagen. Hij was niet te vermurwen, ik had al schoolboeken en het hele jaar de kans gehad om daaruit te leren, dus waarom zou hij nog eens extra geld geven, terwijl er al zoveel voor me betaald was. Ik kan me niet goed meer herinneren hoe dat gesprek is afgelopen, maar ik denk dat ik een halve black-out had van woede. Met mijn gebruikelijke FF 50 zakgeld reed ik daarna doelloos rond op mijn scooter en kreeg motorpech ergens in een buitenwijk, laat in de avond. Ik liet het ding, geld voor reparatie en benzine had ik niet, achter en besloot weg te lopen naar de kust van Zuid Frankrijk. (wordt vervolgd)